Voordat u
mijn wekelijkse blog weer leest...
Bedankt.
Ik ben in
juni mijn blog begonnen met de woorden:
'Waarom zou
je in deze tijd hemelsnaam nog een blog beginnen?'
Weer een
roepende in de woestijn, op zoek naar een stukje onsterfelijkheid.
Leuk dat in
de loop van die zes maanden een vaste groep van ruim 80 lezers wekelijks mijn
oase in die woestijn weet te vinden.
Dat mijn
kleine wekelijkse mijmeringen nu zo'n 2300 keer gelezen zijn.
Wordt een
mens blij van.
Ik heb mezelf
beloofd in ieder geval de 52 weken vol te maken.
Dan zien we
wel verder.
Dit schrijvend
op de laatste dag van een jaar, waaraan we niets meer kunnen doen,
wens ik u,
lezend op de eerste dagen van een jaar waarin we zoveel kunnen doen
alle
gezondheid, geluk en liefde toe.
U bent het waard.
Tevreden met zichzelf stond hij voor het raam.
Het was kwart voor twaalf. Zijn vrouw was net de kinderen aan het wakker maken zodat deze straks konden meegenieten van het vuurwerk.
Het was een mooi jaar geweest.
Alweer zijn derde jaar als facility manager in het ziekenhuis. En het ging goed, al zei hij het zelf. Ja, het ging goed.
Een week geleden bij de Kerstborrel nog een fraai compliment gekregen van de directeur.
Alleen zou hij nog wel een keer met het hoofd inkoop moeten praten. Zoals die er weer bij stond bij het uitdelen van de kerstpakketten.
Of 'ie ze allemaal uit eigen zak had betaald.
En het was toch al niet zo'n gelukkige keuze geweest die de man had gedaan bij de samenstelling van het pakket.
Kristallen servetringen en een fles wijn.
Daar maak je dus de medewerkers van de technische dienst niet echt gelukkig mee.
'Waar zijn de pasteibakkies dan? Het blikkie ragoe en de zoute stengels? Wat mot ik nou met servetringen?' De zaak dreigde uit de hand te lopen toen het hoofd inkoop duidelijk maakte wat hij vond van dit soort barbaren, waarop de tuinman het hoofd inkoop wilde demonstreren waar hij wat hem betrof zijn servetring mocht plaatsen.
Hij zou zich volgend jaar zelf maar weer gaan bemoeien met het kerstpakket.
Feitelijk is er ook niets mis met een goeie ragout.
Hij hoorde de kinderen naar beneden komen.
Vorige week had hij samen met hen de kerststal opgezet. De os, de ezel, de schaapjes, de herders en de kribbe. 'En deze twee dan pappa, en die ene zwarte, moeten die er niet bij?' En geduldig had hij uitgelegd dat Balthasar, Melchior en Caspar (dat is geen zwarte, lieverd, dat is een donkere koning) pas na Nieuwjaar zouden komen, omdat zij van heel ver kwamen.
'Nee hoor, ze zaten in dezelfde doos, ze komen helemaal niet van verderder.'
De hele week was de kerststal het middelpunt geweest van de spelactiviteiten. De schaapjes werden regelmatig met touwtjes om de nek uitgelaten op het parket en Maria en Jozef werden verwisseld voor Barbie en Ken. Toen uiteindelijk ook de herders plaats moesten maken voor vier blauwe smurfen greep hij in. Dat druiste hem toch allemaal iets teveel tegen zijn Roomse hart in.
Vanavond stond de heilige familie, omringd door herders en schapen weer keurig op hun plaats.
De kinderen kwamen de kamer in. 'Pappa, pappa, ga je al vuurwerk afsteken?'
Ze waren bijzonder geïnteresseerd geweest in het grote vuurwerkpakket dat hij daags ervoor had opgehaald.
'Oei, dat is veel. Mogen wij helpen met afsteken?'
'Nee, dat mogen jullie nog niet, dat is véél te gevaarlijk’.
Als facility manager wist hij als geen ander dat je sommige taken beter niet kunt uitbesteden.
‘Pappa gaat voor het raam staan en dan kunnen jullie mooi naar alle pijlen kijken'.
Twee voor twaalf, de glazen werden gevuld. Champagne voor hemzelf en zijn vrouw, kinderbubbels voor de twee kleine meiden en zijn zoon.
Bim, bim, bim, bim, bim, bim, bim, bim, bim, bim, bim, bim.
De grote staande klok liep precies met de al even zo vertrouwde klok op het televisiescherm.
'Gelukkig Nieuwjaar kinderen'. Zij kusten elkaar en dronken.
'En nu vuurwerk pappa!'.
'Ja, ja, even geduld. Eerst mijn jas aan'.
In de gang trok hij zijn lammy-coat en handschoenen aan en zette zijn bontmuts op.
Het was koud buiten.
Voorzichtig pakte hij de tas met vuurwerk. Het bleef altijd weer spannend. Even voelde hij zich weer twaalf, toen hij voor het eerst zelf vuurwerk mocht afsteken van zijn vader.
Hij opende de deur en liep naar buiten.
Het vroor.
De eerste vuurpijlen ontploften in de lucht. De buren waren al bezig met vuurwerk. Hij zwaaide.
'Gelukkig Nieuwjaar!' riep hij. Ze zwaaiden terug.
Hij keek achterom en zag drie snoetjes tegen het raam gedrukt.
In stille afwachting van wat zou komen.
Met in zijn ene hand de tas met vuurwerk, zocht hij met zijn andere hand naar het aansteeklont in zijn jas.
'Fwiiiiiiieeeeeet'.
Hoorde hij opeens dichtbij.
Fwiiiiiiieeeeeet?
Hij had toch nog niets aangestoken. Hij richtte zich naar het geluid en zag nog net de vlammende staart van een voetzoeker met een boog in zijn tas met vuurwerk verdwijnen.
Daarna ging het erg snel.
In een kakofonie van lawaai en een regenboog van kleuren begon de grote plastic zak een eigen leven te leiden.
De kunst van het loslaten was voor hem altijd een probleem gebleven en om die reden bleef hij staan, terwijl honderdvijftig euro vuurwerk in een gierend tempo het luchtruim koos.
Het moet een mooi gezicht geweest zijn voor de buren, hoe hij daar als een standbeeld stond te midden van rook, geluid en kleur.
Het was dan ook wel héél mooi vuurwerk van goede kwaliteit. Hij had een halve dag achter het internet gezeten om het pakket samen te stellen.
Nadat de laatste pijl zijn weg uit de zak had gevonden werd het stil en trok de rook weg.
In zijn hand had hij nog het hengsel van de tas. Zijn leren handschoen had zijn plicht gedaan, alles zat er nog aan. Zijn lammy-coat smeulde over de hele zijkant na en zou morgen wel zijn weg vinden naar de kledinginzameling.
Zijn gezicht was zwartgeblakerd en zijn bontmuts zag eruit alsof het van een wel heel nerveus konijn was gemaakt.
Er zat een waanzinnige piep in zijn oor.
'Mooi vuurwerk buurman, maar hebben ze je niet verteld dat je die dingen ook in een fles kan zetten? Je hoeft ze niet vast te houden hoor.'
Hij draaide zich om naar het raam en zag drie kindersnoetjes die met open mond terugstaarden.
Hij liep naar de deur en stapte half verdoofd de gang in.
In de deuropening tussen huiskamer en gang stonden zijn vrouw en kinderen.
Ze keken in eerbiedige stilte naar deze rokende, zwartgeblakerde figuur met de ontplofte bontmuts, die in gepaste waardigheid aan hen voorbijging, richting badkamer.
Door de ijle pieptoon in zijn oor hoorde hij nog net zijn jongste dochter.
'Is Caspar
nou niet een week te vroeg mamma?'